Wat mij bijbleef: klein en compleet
- Apr 10, 2025, 8:00 PM
- Leestijd: 4 min.
- Persoonlijke verhalen
Als ze een wee krijgt, grijpt ze mijn hand. Tussendoor laat ze hem niet meer los. Het is moeilijk communiceren: we spreken elkaars taal niet. Dus probeer ik haar zo goed mogelijk te coachen zonder woorden. Meestal doe ik dat met uitleg, aanmoediging. Nu met mijn aanwezigheid. Een zachte stem. Haar hand in die van mij.

Als arts zie ik elke dag vrouwen met vragen, zorgen en verhalen. Veel daarvan hoort bij mijn dagelijkse werk — vertrouwd, professioneel. Maar sommige ontmoetingen blijven hangen, omdat ze me raken, verbazen of iets losmaken. In deze reeks deel ik die verhalen. Verhalen die me soms laten glimlachen, soms laten nadenken, en altijd iets leren.
Ze is jong. Het is haar eerste kindje. Maar ze is pas 27 weken zwanger. We hebben geprobeerd de weeën te remmen, maar de medicatie slaat niet aan. De weeën worden alleen maar krachtiger. Wat dat betreft verschilt een vroeggeboorte weinig van een bevalling op termijn.
Het is midden in de nacht. Ik zit al een tijd naast haar. En ergens vind ik het fijn. Geen rinkelende telefoons, geen vragen, geen overleg. Alleen dit. Het voordeel van een nachtdienst: alleen spoed telt.
De weeën bouwen verder op. Alles wijst erop dat de baby snel zal komen. Ik bel mijn collega’s: de gynaecoloog komt binnen, nog met slaap in haar ogen. De neonatoloog is er met haar team — zij is gespecialiseerd in zieke of te vroeg geboren baby’s. Ze staan klaar om het kindje straks op te vangen. Zo’n klein mensje heeft meteen hulp nodig met ademhaling, temperatuur en voeding. De vrouw krijgt persweeën. We zoeken ondertussen nog snel op hoe je ‘persen’ en ‘zuchten’ zegt in haar taal. Want ja, de communicatie blijft lastig.
Dan zien we het hoofdje — nog omsloten door de vliezen. Bij de volgende wee breken die vliezen. Vruchtwater spettert op ons af (precies waarom ik altijd een beschermend schort draag bij bevallingen). Het water ruikt vreemd. “Misschien een infectie,” denk ik. Dat zou de vroeggeboorte kunnen verklaren.
Mijn collega geeft aanwijzingen. Nog één wee. Nog één keer persen. En dan is ze daar: een piepklein meisje. Alles erop en eraan. Ik leg haar op de borst van haar moeder, die kijkt verbaasd. Maar ook trots. De vader heeft tranen in zijn ogen. We drogen het meisje voorzichtig af. Haar lijfje plaatsen we in een plastic zak om de warmte vast te houden. Papa mag de navelstreng doorknippen. Daarna brengen we haar snel naar het neonatologieteam.
Dan wordt het stil op de verloskamer. Het is een moeilijk moment. Ja, er is vreugde om haar geboorte. Maar een baby hoort te huilen en op de borst van haar moeder te liggen. Te smakken, te zoeken, dichtbij te zijn. Dat is niet altijd hoe het gaat in mijn werk. Op de automatische piloot begeleid ik de nageboorte en hecht ik een scheurtje in de vaginawand. Ondertussen laat mijn collega weten dat het in de kamer naast ons stabiel is. De baby krijgt ondersteuning van de ademhaling. Dat lucht op. De moeder kijkt bezorgd, maar ook trots. En ik denk dat ze ons begrijpt.
Even later loop ik naar de opvangkamer. Daar ligt het kleine meisje. Ze heeft blauwe ogen waarmee ze veel te vroeg de wereld inkijkt. Haar hand past op het topje van mijn wijsvinger. Ze trappelt met haar beentjes. Ze is klein, maar compleet. De neonatoloog maakt zich zorgen. “Ze ziet er ziek uit,” zegt ze. We vermoeden dat het inderdaad die infectie is.
Dan komt mijn favoriete moment. De baby ligt in de transportcouveuse. Voordat ze naar de NICU gaat, brengen we haar eerst naar haar moeder. Mijn collega rijdt de couveuse de verloskamer binnen. De moeder komt overeind in haar bed. Ze ziet haar dochter. Haar gezicht licht op. Haar mond vormt een glimlach. Iedereen in de kamer wordt stil. We kijken alleen maar. Ik zie trots. Ontroering. Warmte.
Voor mijn ogen zie ik een moeder ontvouwen.
-
Persoonlijk
-
Bevalling
-
NICU
-
Taalbarrière